Kolenpetrographische studiën:Parallelisatie van de koollagen Merl, Mühlenbach, Steinknipp en Finefrau van het Nederlandsche mijngebied

Dit werk wordt besloten met een korte samenvatting van de resultaten en conclusies, welke uit het kolenpetrographisch onderzoek van een aantal koollagen van het Limburg¬sche Carboon werden verkregen. 1. Het belangrijkste resultaat is ongetwijfeld, dat met de hier gebruikte methods koollagen op grond van haar petrographische samenstelling geparalleliseerd kunnen worden. Uit de afgebeelde procentgetalprofielen der lagen Merl, Muhlenbach, Steinknipp en Finefrau a, b en c blijkt duidelijk, dat voor elke laag afzonderlijk, in de configuratie der toppen, welke in de scheidingslijn der lichte en donk... Mehr ...

Verfasser: Hacquébard, Piet Albertus
Dokumenttyp: doctoralThesis
Erscheinungsdatum: 1943
Verlag/Hrsg.: Ernest van Aelst
Sprache: Niederländisch
Permalink: https://search.fid-benelux.de/Record/base-27542334
Datenquelle: BASE; Originalkatalog
Powered By: BASE
Link(s) : http://hdl.handle.net/11370/49591d26-46ff-4546-8b66-a09de14816b6

Dit werk wordt besloten met een korte samenvatting van de resultaten en conclusies, welke uit het kolenpetrographisch onderzoek van een aantal koollagen van het Limburg¬sche Carboon werden verkregen. 1. Het belangrijkste resultaat is ongetwijfeld, dat met de hier gebruikte methods koollagen op grond van haar petrographische samenstelling geparalleliseerd kunnen worden. Uit de afgebeelde procentgetalprofielen der lagen Merl, Muhlenbach, Steinknipp en Finefrau a, b en c blijkt duidelijk, dat voor elke laag afzonderlijk, in de configuratie der toppen, welke in de scheidingslijn der lichte en donkere bestanddeelen tot uiting, komen, een karakteristieke eigenschap aanwezig is. Deze eigenschap is binnen elke laag niet geheel constant. Horizontals variaties zijn aanwezig, doch de verschillen in verti¬calen zin zijn aanmerkelijik grooter. Kenmerken dus, welke voor een parallelisatie noodzakelijk zijn. Het is in verband met deze horizontals variatie, dat men, voor een onderlinge vergelijking van lagen, den afstand tusschen de monsters zoo mogelijk binnen de 3 km most houden. Uit de profielen blijkt, dat in vele gevallen grootere afstanden wel toelaatbaar zijn, doch de meeste kans van slagen heeft men, wanneer aan boven¬genoemden afstand de hand wordt gehouden. Sommige koollagen vertoonen het verschijnsel, dat zij over betrekkelijk korten afstand sterk in dikte afnemen. Zij gaan in koolriffels over, waarvan sours de joists stratigraphische positie onbekend is. Wil men dergelijke riffels identificeeren, dan mogen deze zeker niet dunner zijn dan 30 tot 40 cm zuivere kool. Zelfs in deze gevallen zal het vaak nog lastig zijn our een vergelijking met een normaal ontwikkelde laag te maken. Immers het zal duidelijk zijn, dat men een profiel van geringe afmeting in vele gevallen met een gedeelte van het profiel van vrijwel elke laag van behoorlijke dikte kan vergelijken. Bij een parallelisatie van twee riffels zullen deze eveneens niet dunner mogen zijn dan 30 tot 40 cm. Over een dergelijk geringe dikte toch, zijn veelal slechts ...