EHRC 2012, 51, (24147/11: I. / Nederland)

De Afghaanse man I. vraagt in 1999 samen met zijn vrouw en kinderen asiel aan in Nederland. Zijn claim wordt afgewezen op grond van de uitsluitingsgronden als geformuleerd in art. 1F Vluchtelingenverdrag 1951. Volgens art. 1F komen asielzoekers ten aanzien van wie ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat zij een internationaal misdrijf (een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de mensheid) of een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht hebben begaan, of die zich schuldig hebben gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelst... Mehr ...

Verfasser: E.T.W. van Roemburg
Dokumenttyp: annotation
Erscheinungsdatum: 2012
Sprache: Niederländisch
Permalink: https://search.fid-benelux.de/Record/base-26764937
Datenquelle: BASE; Originalkatalog
Powered By: BASE
Link(s) : http://hdl.handle.net/11245/1.370814

De Afghaanse man I. vraagt in 1999 samen met zijn vrouw en kinderen asiel aan in Nederland. Zijn claim wordt afgewezen op grond van de uitsluitingsgronden als geformuleerd in art. 1F Vluchtelingenverdrag 1951. Volgens art. 1F komen asielzoekers ten aanzien van wie ernstige redenen bestaan om te veronderstellen dat zij een internationaal misdrijf (een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de mensheid) of een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht hebben begaan, of die zich schuldig hebben gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties, niet in aanmerking voor een vluchtelingenstatus. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (nu: minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) is tot deze beslissing gekomen op basis van de eigen verklaringen van I., die lange tijd officier is geweest in de Khadimat-e Atal’at-e Dowlati/Wezarat-e Amniyat-e Dowlati (‘KhAD/WAD’) - de inlichtingendienst van het voormalige communistische regime in Afghanistan. I. is ook actief geweest, eerst als kolonel maar later in de rang van generaal, voor de inlichtingendienst van de Junbish-e-Milli-militia, die belangrijke delen van Afghanistan bestuurde tot de taliban aan de macht kwam. De minister baseert zich ook op algemene en individuele ambtsverklaringen over Afghanistan waarin informatie over de Junbish-e-Milli-militia is opgenomen. Zo zou deze militia verantwoordelijk zijn voor het op grote schaal schenden van mensenrechten en het plegen van oorlogsmisdaden. Daarnaast stelt het algemene ambtsbericht over Afghanistan van het ministerie van Buitenlandse Zaken uit 2000 dat art. 1F tegengeworpen kan worden aan iedere Afghaanse staatsburger die tenminste de rang van derde luitenant had onder de KhAD/WAD, omdat alle officieren en onderofficieren geacht worden werkzaam te zijn geweest in ‘macabere’ afdelingen van de KhAD/WAD en bovendien geacht worden persoonlijk betrokken te zijn geweest bij het arresteren, ondervragen, martelen en ...